top of page

BEGIJNENBEWEGING

Begijnen en begarden waren respectievelijk vrouwen en mannen die leefden als alleenstaanden en deel uitmaakten van een soort vrije lekengemeenschap binnen de Rooms-Katholieke Kerk en meestal in een begijnhof verbleven. Anders dan een lid van een kloosterorde legden begijnen en begarden geen eeuwige geloften af, maar alleen tijdelijke geloften. Ze legden ook enkel de geloften van gehoorzaamheid en kuisheid af, niet van armoede. Zij mochten geldelijk en onroerend eigendom behouden.

​

De vrouwen die in de begijnhoven leefden hadden bewust voor deze vorm van samenwonen gekozen, omdat zij op die manier hun persoonlijke vrijheid wensten te bewaren bij het beoefenen van hun religieuze en dagelijkse praktijken. In tegenstelling tot degenen die tot de vaak gesloten kloosterorden toetraden konden begijnen hun persoonlijke bezittingen en rechten behouden en binnen de beperkingen van de leefregel er gebruik van maken. Velen waren dan ook eigenares van hun huis en hadden ook persoonlijke bezittingen daarbuiten. Het samenlevingsverband was niet alleen losser dan in een klooster, maar ook niet onomkeerbaar in de tijd.

Anker 1

11e eeuw

Als gevolg van de Gregoriaanse hervormingen ontstonden in West-Europa spontane en georganiseerde religieuze bewegingen die aanspoorden tot een terugkeer naar de oorsprong van de Kerk zoals beschreven in het Nieuwe Testament en de Handelingen van de apostelen: Deze Apostolieken streefden naar een leven in eenvoud, armoede en kuisheid uit protest tegen een geestelijkheid die openlijk samenleefde met concubines en geen aandacht meer had voor hun parochianen.

​

In die context ontstonden in de Lage Landen de eerste begijnhoven als infrastructuur voor een nieuw spiritueel samenwerkingsverband, op instigatie en inspiratie van ‘heilige vrouwen’. Jacob van Vitry, augustijner biograaf van Maria van Oignies, noteerde in 1215 de ze zich ‘wijdden zich aan hun hemelse bruidegom’, en hij haastte zich eraan toe te voegen dat zij ‘de vleselijke verlokkingen de rug toe keerden en de rijkdommen van de wereld verachtten’.

Begijnen in Gent

Anker 2



Zoals in vele West-Europese steden en dorpen leefden ook in Gent de begijnen (vrome vrouwen, mulieres religiosae, mulieres continentis) aanvankelijk verspreid over de stad.

De stichting van het Begijnhof is nauw verbonden met een
klooster van Cisterciënzerinnen, opgericht door gravin Joanna van Vlaanderen in 1228 bij ‘Maria’s haven’, later Bijloke abdij genoemd, met een aanpalend hospitaal, op de westeroever van de Leie buiten Gent. In juni 1233 verklaarde abdis Elisabeth van Maria’ haven dat de huizen en de kapel, recent gebouwd dichtbij de abdij en het hospitaal, bedoeld waren voor ‘vrome vrouwen die wensen te leven in zuiverheid en met een Regel’ maar dat deze apart zouden gehouden worden van de zustergemeenschap. Op de rugzijde van een charter van juli 1233 staat dat met deze ‘vrome vrouwen’ begijnen bedoeld zijn. De term ‘begijnen’ was zeker in gebruik in december 1235. De stichtingsdatum van 1234 lijkt correct te zijn. Na een eigendomsruil tussen de gravin en de stad, verhuisden de begijnen in mei 1242 naar een nieuwe site op het ‘Broek’, moerassig land ingesloten door kanalen ten westen van de Gentse stadsmuren, waar ze verbleven tot 1874..

(Simons W. , Cities of Ladies, University of Pennsylvania Press, 2001, p.276-277)

begin.jpeg

In een oorkonde van 1242 krijgt die begijnengemeenschap van de gravin Joanna Van Constantinopel gravin van Vlaanderen ook de toelating om een hospitaal met kapel te bouwen voor de zieke en oude begijnen. Die kapel wordt toegewijd aan de H. Elisabeth van Thüringen die in 1235 heilig verklaard was. Het “beghynhof van sente Lysbetten” groeide en bloeide er gedurende 6 eeuwen.

KEERPUNT

Op 1 oktober 1795 wordt België bij Frankrijk ingelijfd.

Al snel worden verschillende besluiten en wetten uitgevaardigd die heel wat druk uitoefenen op het dagelijks leven in het Groot Begijnhof . Alle begijnhofgoederen worden eigendom van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen van Gent. Vanaf 1815, stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waar Vlaanderen bij hoorde, vaardigt koning Willem een rist besluiten uit die op lange termijn zouden leiden tot de definitieve aftakeling van het Begijnhof. Enkele decennia na de onafhankelijkheid in 1830 ontstaan er sterke spanningen tussen de burgerlijke administratie en de begijnen.

NIEUW HOF

Omstreeks 1870 valt het verdict, de begijnen moeten weg.

Begin 1873 pakken 18 aannemers met 600 arbeiders de bouw van het nieuwe Begijnhof aan. Op woensdag 29 september 1873, Sint-Michielsdag, wordt de eerste steen van de kerk gelegd. Een jaar later, ook op 29 september verhuizen de begijnen in een groots feest naar het Groot Begijnhof Sint-Elisabeth te Sint-Amandsberg. Met de plechtige inwijding van de kerk, nog een jaar later op dezelfde septemberdag, was de bouw van het Begijnhof voltooid.
 

nieuw hog.jpeg
Anker 3

De oorspronkelijke 8 ha grond achter het voormalige kerkhof van de Dampoort, op de Nieuwhofkouter, een deel van de Sint-Baafskouter, was in 1872 aangekocht, onder het mecenaat van de hertog Engelbertus van Arenberg en andere weldoeners.Architect Arthur Verhaegen kreeg de algemene leiding, ontwerp en bouw van de site. De kerk is een concept van Jean-Baptiste Bethune. De inrichting van het Begijnhof is in neogotische stijl, waardoor het totaalbeeld doet denken aan een middeleeuws stadje.

Anker 4
kerkbegijn.jpeg

OPLEIDING BEGIJNEN

De novice begint haar opleiding met de opname in een convent; de minimumleeftijd is 16 jaar. Ze draagt een novicekleed (in ‘tswaerte). De novicemeesteres zorgt samen met de conventoverste voor het aanleren van de Regel van de Begijnen: een geest van gebed en naastenliefde, nederigheid, versterving en werkzaamheid. Na minstens één jaar kan de novice toestemming vragen tot het “Kleedsel”. Tijdens een plechtigheid in haar convent ontvangt ze het begijnenkleed. Zes maand later kan ze tot het “Steedsel” aanvaard worden. De Grootjuffrouw heeft hierin altijd de beslissende stem. Bij het Steedsel, te vergelijken met de ‘professie’ van een religieuze, belooft zij de Regel en de Gebruiken van het Hof te onderhouden. Het Steedsel geeft haar het recht om te wonen in het Hof (haar ‘stad’). Nu is ze pas volledig begijn. Bij deze plechtige viering, eerst in de kapittelzaal van het Groothuis, gevolgd door een dienst in de kerk, draagt de begijn een steedselkroon.

GELOFTEN

Een begijn legt een gelofte van gehoorzaamheid aan de Regel en Gebruiken van het Hof af, tegenover de Grootjuffer. De bevraging van de kandidaat begijn luidt als volgt

Grootjuffer: “ gij verzoekt dus de gunst in dit Hof als begijn te leven. Weet dus dochter dat wij u aanvaarden tot de steding in dit Hof, mits de volgende voorwaarden : wees stipt gehoorzaam, leeft in maagdelijke zuiverheid; blijf getrouw aan Regel en gebruiken van ons Begijnhof. Dochter zeg mij of gij voornemens zijt zoolang gij van de steding in dit Hof geniet, dit alles getrouw te onderhouden Antwoord: “ Ja Grootjuffer met Gods genade “.

In tegenstelling tot kloosterlingen legden ze geen eeuwige gelofte af, enkel de gelofte van gehoorzaamheid en zuiverheid, niet van armoede want het leven van een begijn was “kerken en werken”.

WONEN

Iedere begijn kon mits toestemming van de Grootjuffer na minstens zes jaar in een convent gewoond te hebben een huis huren of kopen. Vaak bracht een begijn haar hele leven door in haar convent.

hofbegijn.jpeg

NIEUWE EIGENAAR

Na de eerste wereldoorlog werden de beide begijnhoven van Gent, het Begijnhof Onze- Lieve-Vrouw ter Hoyen, aan de Lange Violettestraat en het Sint-Elisabethbegijnhof te Sint-Amandsberg door de Belgische Staat onder sekwester geplaatst. Ze behoorden immers in eigendom toe aan de Duitse hertog Engelbert-Prosper van Arenberg, die ze van zijn vader, de hertog Engelbert-Auguste van Arenberg, had geërfd. Bij beschikking van de voorzitter van de rechtbank te Brussel was op 20 maart 1923 de vereffening van het sekwester toegestaan. Toen moest er snel gehandeld. Beide begijnhoven volgden dezelfde strategie: om te kunnen onderhandelen met de staat over de eigendomstitel moesten de begijnen een vereniging met rechtspersoonlijkheid oprichten.

De vzw Begijnhof Sinte-Elisabeth te Sint-Amandsberg werd opgericht op 15 januari 1924 voor Charles Van Goethem, notaris te Sint-Amandsberg. De nieuw opgerichte vzw kreeg het identificatienummer 78/24 en zal ongetwijfeld één van de oudste nog werkzame vzw’s zijn die werden opgericht nadat de wet van 27 juni 1921 tot stand was gekomen.

De oprichters waren de eerwaarde pater Désiré-Joseph Boen, dominicaan en directeur van het Groot Begijnhof en samen met hem achttien begijnen waaronder Juffrouw Constancia-Philomena Raes, de toenmalige Grootjuffer van het Begijnhof. De negentien stichtende leden formuleerden het doel van de vereniging als volgt:

  • het betrachten en beoefenen der christelijke volmaaktheid door het gemeenschappelijk of afzonderlijk leven volgens de statuten en gebruiken van het Groot Begijnhof.

  • het uitoefenen van alle werken van barmhartigheid binnen en buiten het Begijnhof.

  • binnen en volgens de gewoonten van het Begijnhof goedkope woning of inwoning bezorgen aan christelijke vrouwspersonen.

De “standregelen” werden gepubliceerd in de bijlagen aan het Belgisch Staatsblad van 16 februari 1924.

Na moeilijke onderhandelingen kon de vereniging op 29 juli 1925 het Groot Begijnhof afkopen van de Belgische Staat
.

Nieuwe eigenaar

MINDER BEGIJNEN

Vanaf de jaren 1930 begint het aantal begijnen sterk terug te lopen. Het is 1950 als Margriet Schaeck intreedt, ze zal de laatste zijn. In 1965 zijn er nog 75 begijnen, in 1972 zijn ze met 45 en in 1987 resten er nog 10. De laatste Grootjuffrouw trekt zich, 1 november 2002, na 40 jaar aan de leiding terug in een home, ze sterft op 20 januari 2003. De allerlaatste begijn van het Hof, Alice Maenhout, verbleef al geruime tijd in een rusthuis en stierf er op 25 augustus 2003.

grootjuf.jpeg
Anker 5

HET BEGIJNHOF BLIJFT

De begijnenbeweging is verstild. Het Begijnhof echter blijft getuige van de eeuwen geschiedenis van zijn oorspronkelijke stichters. Die plek moet gekoesterd worden en duurzaam doorgegeven aan de volgende generaties. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet uitsluitend bij de eigenaars en de overheid, maar evenzeer bij haar bewoners, bij de verenigingen die ermee verbonden zijn, bij de bezoekers en de toeristen. Geïnspireerd door een eeuwenoude traditie stapt het Begijnhof met een grote openheid de toekomst tegemoet, al is het een voorwaarde dat de beslotenheid en de rust ervan verzekerd moeten blijven.

bottom of page